Voortdurend dwaalt zijn hand naar de littekens op zijn hoofd.
Zijn vrouw en zoon staren de kamer in, vergeeld in versleten lijstjes.
Langs de muren echoën de zekerheden die mijn jeugd kleurden,
‘dat is toch niks een dokteres’ ‘je ouders waren nou eenmaal zo.’
Nog steeds weet hij zeker: ‘ik zal ze niet zien want in de hemel herken je elkaar niet.’
Pas als hij het blikje opent, we de stroopwafels smelten op onze
kommen koffie, deze warme rots van ons behoud,
pas dan verhaalt hij als vanouds hoe hij
de moffen uitschold en hard wegrende.
Pas dan herleeft de oude logeeroase, smul en schater ik.
Is dit weer de veiligste plek op aarde.